Onze K-buurt in de Bijlmer is een geweldige buurt met geweldige mensen in een zeer kleurrijke mix. Maar ‘Kleur’ en “Klasse’ is wel een ‘dingetje’ in de participatie. Sommige witte buurtbewoners vragen zich bijvoorbeeld af waarom juist extra vaak witte mensen op ons wekelijkse netwerkbuurtuurtje in het buurtcentrum af komen. Mensen, vraag het niet alleen maar laten we ook vooral naar onszelf en ons eigen gedrag kijken.
Enige tijd geleden kwam een wethouder op een donderdagavond op bezoek in Flat Klieverink voor een buurtgesprek. Ongeveer 15 buurtbewoners van allerlei achtergronden waren er om met hem in discussie te gaan. Te vaak komen op dit soort bijeenkomsten vooral witte hoogopgeleide oudere mensen. Voor een deel kun je dat toeschrijven aan beschikbaarheid, het zich kunnen veroorloven mee te doen gewoon omdat ze geen twee banen hoeven te werken, of houding ten opzichte van autoriteit, maar er is meer aan de hand. Deze keer had ik echt mijn best gedaan en was werkelijk alles aanwezig qua Kleur en Klasse en Leeftijd. Wat er gebeurde sprak boekdelen.
Zo zitten witte buurtgenoten steevast ‘aan de tafel’ en weinigen schijnen op te merken dat het meer gekleurde deel van de buurtbewoners op de tweede rij beland. Bij witte mensen lijkt het niet zo op te komen om op de tweede rij te gaan zitten. Is een ingedaald zelfbeeld (aan beide kanten?) van 'deelnemer' en 'toeschouwer' daar debet aan?
Want deelnemen deden ze, die witte hoogopgeleide buurtbewoners. De rest kwam lastig aan het woord. Zo waren er twee Surinaamse jongens van een jaar of 22. Ook zij wilden graag hun verhaal doen bij de wethouder. Het was geweldig te zien dat ze zich elk op hun eigen manier toch door de groepsdynamiek wisten te worstelen. Maar het was wel doorzetten en vasthouden. De een door de hele avond zijn verhaal in zijn telefoon te typen en dat uiteindelijk op te lezen van zijn scherm, zodat hij niet ‘sideways’ werd getrokken. De ander had een video op youtube klaargezet en een aantal gesprekspunten voorbereid. Maar werd door assertieve interventies van goedbedoelende witte buurtbewoners steeds weer op een dood spoor geduwd. Het vergde heel wat interventies om hem het woord terug te geven. Uiteindelijk is het hem toch gelukt het eindstation te bereiken.
Inmiddels begin ik 3 ‘interventietypes’ te herkennen die witte mensen zoals ik opwerpen die echt een drempel kunnen vormen voor anderen. Het is niet doelbewust ‘condescending’ maar kan wel dat gevoel van ‘entitlement’ overbrengen waar wij witte mensen ons zo weinig van bewust zijn dat het onbedoeld anderen de mond snoert.
Bij een recente ‘dialoogtafel’ kreeg iemand uit de moskee-gemeenschap het woord. Hij was lang van stof. Sommige witte aanwezigen kregen het er benauwd van. Ik was al blij dat hij er überhaupt was. En het woord nam en sprak, overigens met zeer valide punten erin. Om dan ook nog te verwachten dat hij het even ‘op onze bullet-achtige manier’ doet, wie zijn wij wel?
2 ‘Ze moeten’ gewoon XYZ
Op een recent K-buurtuurtje was het onderwerp hoe en wat jongeren zouden kunnen of willen doen voor de buurt. Een grote witte oudere man vol goede bedoelingen kwam aan het woord, zonder het besef hoezeer hij als een soort stoomwals over tafel rolt. Woorden als ‘ze moeten gewoon’ zo vaak gebruikt dat een aanwezige jongerenwerker, zelf van Surinaams kom-af, er geen speld tussen kon krijgen. Alsof jongeren zelf geen ideeën hebben. De jongerenwerker ’moest helaas eerder weg’ wegens andere prioriteiten en is sindsdien niet meer aangeschoven. Echte interesse en een open vraag, uitnodiging tot spreken, luisteren, hoe komen we daar?
3. De ‘assertieve oprisping’.
Het spel om snel in te springen op een kleine opening die wordt geboden in een gesprek, is bij vergadertijgers goed ingeburgerd. Anderen zijn dat niet gewend, willen dat misschien ook niet want dat is toch geen eerbied voor wie aan het woord is? Maar staan zo altijd aan ‘de verliezende kant’ door het woord kwijt te raken en van hun apropos af gebracht te worden.
Het spel om snel in te springen op een kleine opening die wordt geboden in een gesprek, is bij vergadertijgers goed ingeburgerd. Anderen zijn dat niet gewend, willen dat misschien ook niet want dat is toch geen eerbied voor wie aan het woord is? Maar staan zo altijd aan ‘de verliezende kant’ door het woord kwijt te raken en van hun apropos af gebracht te worden.
Voor de ene cultuur is een kritische vraag een teken van respect (‘ik ben echt engaged met je’ ) voor de andere een aanval. Woorden en gedrag zijn belangrijk. Elkaar de ruimte geven begint met zelf kunnen zien wat de ander ziet. Durven in de spiegel te kijken. Kunnen we als K-buurt op een niet-bedreigende manier het gesprek hierover aan gaan? Hoe pakken we dat aan? Wat gebeurt er als ik bij een volgende bijeenkomst een interventie pleeg, en alle mensen die van nature ‘aan de tafel’ zijn gaan zitten, eens vraag op te staan, en hun plaats te verruilen met iedereen die op de tweede rij zit?
En wat zegt dit bovenstaande eigenlijk over mijzelf? Tot hoever moet mijn ‘zorgen voor’ gaan en wanneer moet ik me zorgen maken over mezelf? Gaat dit er misschien ook over dat ‘het blij zijn dat iedereen meedoet samen met elkaar’ alweer zo’n wit dingetje is 'wat moet'? Zijn zij die er dus na lange ervaring met bovenstaande al lang voor kiezen niet te participeren, boven ‘participeren zonder resultaat’, die allang zien dat '’the system is rigged against us”, daarmee eigenlijk niet gewoon een stuk slimmer dan ik? Wie houdt mij mijn spiegel voor?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten